‘Love in action’
Bonnie Raitt is een artiest die het lang meer van de hele goeie recensies en lof van haar collega’s dan van vrolijkmakende verkoopcijfers moest hebben. Al vanaf haar titelloze debuut uit 1971 wordt zij geprezen om haar opvallend goede slide gitaarspel, haar soepele stem, haar fijne neus voor goede liedjes en voor de manier waarop ze klassieke blues- en folkartiesten in de spotlights zet. Ze komt uit Burbank in Californië, dat onderdeel is van de grote Los Angeles county en staat meteen op goede voet met de beste Westcoast-artiesten uit de seventies: Lowell George, Jackson Browne, Warren Zevon, dat soort helden.
Tekst: Leo Blokhuis
Foto: Ken Friedman
Met haar smakelijke mix van blues, soul, rock en folk scoort ze in 1977 een eerste bescheiden hit, een cover van Del Shanon’s ‘Runaway’, pas eind jaren tachtig wordt ze écht groot. Luck Of The Draw uit 1989 geldt als een echt doorbraakalbum en een jaar later scoort zij een dikke hit met ‘I’m In The Mood’, samen met bluesgigant John Lee Hooker. Er zijn opwindende tracks als ‘Something To Talk About’ en ‘Nick Of Time’, de diepste indruk maakt zij echter met haar meeslepende ballades als ‘I Can’t Make You Love Me’ (in Nederland niet haar grootste hit, wel haar enige notering in de Top 2000), ‘I Can’t Make You Love Me’ en ‘Angel From Montgomery’. Bonnie is gitarist, zangeres, ze schrijft zelf en produceert, maar is bovenal een liefhebber die graag spit naar de mooiste liedjes en die niet zelfde zelf ook opneemt.
Haar nieuwe album is getiteld Just Like That… en bevat een paar fijne eigen liedjes en verder composities van vrienden als Al Anderson van de rootsrock-band NRBQ, de Landreth broers en Toots Hibbert, de in 2020 overleden zanger van Toots & the Maytals. De oude tijden komen terug in de muziek, maar een face to face interview met Bonnie zit er nog steeds niet in dus mocht ik bellen met Burbank en trof een ontspannen zangeres die je nóóit de 72 levensjaren zou geven die haar biografie toch wel degelijk vermeldt. Een interview met Bonnie Raitt roept in mijn huishouden vriendelijk jaloerse blikken op van mijn partner, Ricky Koole. “Je móet één ding tegen haar zeggen”, bezweert ze me. “Van iedereen naar wie ik geluisterd heb, is zij mijn belangrijkste zanglerares geweest.”
“Aahhh”, verzucht Bonnie als ik het haar zeg. Natuurlijk, een boodschap van een fan is de minst professionele manier om een interview te beginnen, maar het kan een doorgewinterde muzikant ook net op een ander been zetten. “Dat maakt me trots. Dat heb ik nóóit iemand horen zeggen. Mensen hebben het vaak over mijn gitaar, maar zang is uiteindelijk uniek. Fijn als ik iemand kan zijn waardoor zij geïnspireerd is.”
Door wie ben je zelf geïnspireerd als zangeres?
“Ik hou van zangers door wie ik weggeblazen wordt. Ik wilde zelf altijd een wat rauwere stem hebben, als Etta James. Nu ik wat ouder word past mijn stem meer bij de rhythm & bues en rock & roll waar ik zo van hou, maar de eerste tien jaar kon ik amper naar mijn eigen stem luisteren. Ik denk dat mijn nummer één inspiratie Aretha Franklin is. Ik kom niet bij haar in de buurt, maar haar frasering is onberispelijk. Net als die van de grote Sinatra, Ella Fitzgerald, al die r&b-zangeressen als Carla Thomas, Ruth Brown, er zijn er zo veel. Maar als ik er maar één mag kiezen, dan is het Aretha.”
Je doet veel verschillende stijlen met je stem…
“Ik meen wat ik zing. En het is heel bevredigend om verschillende genre’s te verkennen. De ene keer zing ik ‘I Can’t Make You Love Me’ en dan draai je je om en doe je een rock & roll-song. Dat is zo leuk om te doen. Ik ben dankbaar dat mijn stem op mijn 72e nog steeds doet wat ik van ‘m vraag. En het is echt zo geweldig om bij mijn band te komen en dan te zeggen: moet je horen wat ik nou weer gevonden heb. En nu hebben we die nieuwe liedjes en die wil ik zo graag mee op tournee nemen. Het is lastig om de set te beperken naar twee uur. Er is materiaal van 21 albums om uit te kiezen. Ik wil alles spelen wat ik net opgenomen heb, maar dat kan niet…”
Waarom niet. Ik heb wel zin in die nieuwe songs live.
“Dat is lief, dankje.”
Dat zeg ik niet om lief te doen. Dat is toch ook waar je een nieuwe plaat voor maakt?
“Ik kan horen dat je van muziek houdt. Ik wed dat je ook van Little Feat en Ry Cooder houdt. En kunnen we even praten over Adèle? Mijn God. Dat is ongelofelijk! Denk je alles gehoord te hebben en dan komt Adèle. En Norah Jones. Of jaren geleden Tracy Chapman. Ik was zo blij toen zij grote hits scoorde, ik ben zelf echt fan van goeie zangers.”
Wat ik zo fascinerend aan die goeie zangers vind, is dat het er zo makkelijk uitziet allemaal. Alsof het geen enkele moeite kost. Dat zie ik bij jou ook.
“Het is een wonderlijke gave en ik ben mijn ouders dankbaar dat ik iets van hun muzikaliteit heb geërfd.”
Jouw vader was Broadway-zanger en zong in grote musicals als Oklahoma!, The Pajama Game en Caroussel, waar het nummer “You’ll Never Walk Alone’ uit komt. Hij zong een andere stijl en gebruikte misschien wel andere technieken. Hoe groot was zijn invloed op jou?
“Hij was een heel natuurlijke zanger, geen operazanger, hij deed het moeiteloos. Ik ben daar gewoon mee opgegroeid. Ik kreeg al die muziek met mijn opvoeding binnen en zag ook hoeveel plezier hij had in het zingen. Mijn moeder was een goeie pianist en mijn vader’s musical director. Ik ben als 5- of 6-jarige verliefd geworden op muziek en zong met elke plaat mee die ik kende. Ik zong de liedjes van mijn vader’s shows en als ik op zomerkamp ging, dan trof ik daar leiders die konden zingen.
Dat waren studenten en er ging in die tijd een golf van folkmuziek over Amerika. Iedereen greep een akoestische gitaar en zong traditionele folkliedjes. Ik adoreerde die leiders, jongens van een jaar of achttien. Ik keek naar de albumcovers van Joan Baez en zij zag er ook zo uit, ze brak mijn hart met die prachtige stem van haar. Mijn ouders gaven mij een gitaar, ik kreeg geen les, maar ik genoot er van om daar wat mee te klooien.”
Je doet al die dingen: zingen, gitaar spelen, schrijven, produceren. Is er iets dat je het meest na aan het hart ligt?
“Ik denk dat zingen voor mij het meest natuurlijk voelt, omdat ik opgegroeid ben met zang. Ik denk dat zingen het meest bevredigend is. En slide gitaar spelen zit daar vlak bij.”
Jij bracht je jeugd door in een muzikaal gezin, het was ook een gezin dat aangesloten was bij de Quakers. Dat is een groep gelovigen in de VS en het VK die geïnspireerd is door het leven en de woorden van Jezus, maar veel minder dogmatisch is als de bekende christelijke kerken. Hoe belangrijk was dat?
“Dat was een heel sterk fundament en dat heeft me de weg gewezen naar sociaal activisme. Ik noem het ‘love in action’. Quakers waren notoire pacifisten en ze beschouwden een dominee, priester of staatshoofd ook niet als belangrijker dan andere mensen. Ze werden vervolgd in Engeland en veel ontsnapten naar Amerika. Wat ik mooi aan de Quakers vind, is dat het geen religie is, maar meer een spirituele praktijk. Je eert God en alle levende wezens en als je dat doet, dan dood je geen anderen, dan doe je je best om conflicten op een andere, niet gewelddadige manier op te lossen.
Mijn hele leven als jong volwassene was beïnvloed door Ghandi en Martin Luther King, die de traditie van Jezus volgden: hou van je naaste en keer hen de andere wang toe. Op spiritueel niveau hou ik van het feit dat het een sociale beweging is, voor vrede en recht en het beschermen van de aarde. Al die waarden waardoor ik activist werd, dat heb ik bij de Quaker gemeenschap geleerd. Vredesactivisme, elkaar helpen. Het mooie is ook dat er geen opschmuk is, geen kruizen, geen dure kerken.
Een Quaker bijeenkomst is in een heel simpel gebouw waar mensen in een kring zitten, iedereen is rustig en komt in contact met zijn of haar innerlijke licht en als iemand de behoefte voelt te spreken, dan kan dat. Iedereen kan dat doen. Ik hou van de ongestructureerdheid daarvan.”
Het klinkt bijna als een hootenanny…
“Haha, ja. Mijn opa was methodistenpredikant en ik denk dat mijn ouders na de oorlog Quakers zijn geworden omdat ze vonden dat het dichter bij de lessen van Jezus stond, meer dan hoe veel religieuze mensen spreken over zonde en dat soort dingen.”
Je sprak over je sociale activisme. Op dit moment woedt er een nieuwe oorlog, hier in Europa. Zou je plaat anders geklonken hebben als je ‘m later, na het begin van de oorlog, had gemaakt?
“Wij zijn betrokken geweest bij imperialistische oorlogen over de hele wereld, achter de schermen ondermijnen we verschillende regimes al zo lang, ik heb daar nog nooit een lied over gezongen. Mijn vriend Jackson Browne heeft er zeker een paar gedaan, hele goeie ook nog eens, en wij hebben in de jaren tachtig veel concerten gedaan om de oorlog in Centraal Amerika te stoppen. Maar ik zing niet zo openlijk. Ik heb een tijdje geleden een redelijk politiek lied geschreven over de moral majority, ‘Hell To Pay’, maar meestal gebruik ik mijn muziek meer voor fundraising en om sprekers onder de aandacht te brengen. Je kunt als activist wel gaan demonstreren, maar als er geen celebrity is, kom je niet op tv.”
De nieuwe plaat heb je helemaal zelf geproduceerd. De vorige twee kreeg ze daarnog hulp bij van niemand minder dan Joe Henry, daarvoor Mitchell Froom en Tchad Blake en daar weer voor Don Was. Heeft Joe je uiteindelijk genoeg zelfvertrouwen gegeven dat zelf te doen?
“Weet je wat het is? Ik was al co-producer op die platen met Mitchell Froom, Tchad was mijn technicus en ik heb bijna al mijn albums zelf geproduceerd. Ik kies het materiaal, ik ies de band en ook iemand om het geluid mee te maken. We zouden eigenlijk maar een paar liedjes doen met Henry, maar het werden er acht. Die heb ik verdeeld over een paar platen, ik wilde niet een heel Joe Henry-album maken.”
Waarom niet? Is hij te specifiek?
“Nee, het is meer alsof je alleen een super desert zit te eten. Van sommige dingen hoef je niet een hele maaltijd. Ik wil zijn werk niet met eten vergelijken, maar ik had muziek die ik zelf met mijn band wilde doen en ik wilde een deel van de plaat met Joe en zijn muzikanten doen.”
Neem je zelf live op?
“Op bijna alle platen sinds Glow in 1979 heb ik live gezongen met de band, misschien in een paar takes. Ik wil alles live doen. Gitaarsolo’s doe ik meestal later, omdat ik me wil concentreren op de track en het live zingen. In tien dagen zijn we klaar met de tracks en dan doen we nog wat gitaarsolo’s, percussie, achtergrondzang en mijn slide. We nemen maar één of twee songs op per dag. Trouwens, wat vind je van ‘Waiting For You To Blow’?”
Die is moddervet, funky en heeft een heerlijke sixties funky jazz feel.
“Heb ik allemaal geschreven. Alles: tekst, arrangementen en alle blazerslicks die ik heb geschreven speelde Glenn op toetsen. De tekst is geïnspireerd op Randy Newman en Mose Allison. Zij kunnen serieuze onderwerpen met sarcasme, satire en humor benaderen. Het is namelijk geen vrolijk onderwerp, als je zingt over hoe je met je slechte gewoontes wordt neergezogen.”
En dan dat muzikale gevoel van Les McCann…
“… en Eddie Harris. Mijn favoriete platen. Ik schreef een ander nummer, ‘Head On the Chest’, naar aanleiding van een nieuwsbericht. Een cameraploeg volgde een vrouw die naar een man toe ging die een getransplateerd hart van haar overleden zoon had gekregen. Hij zei tegen die vrouw: ‘wil je je hoofd tegen mijn borst leggen om je zoon’s hart te horen?’ En ik zat maar te huilen thuis, het was zó ontroerend!”
Je hebt nog zo’n ontroerend nummer. ‘Down The Hall’.
“Ja, dat heeft me ook heel erg ontroerd. Ik las in de New York Times over gevangenen die meewerkten aan een hospice programma. Dat een gevangenen belangeloos dat werk doet, misschien om iets goed te maken van wat hij heeft misdaan, wat een mooi verhaal is dat. Nu is de wereld verscheurd door vluchtelingencrises, ziekte en dood, om dan zo’n verhaal te hebben van een mens die liefde tot leven kan laten komen, verlos mensen en deel genade.”